Het Moustérien de tradition Acheuléenne, kortweg 'MTA' genoemd, is de eindfase van het Midden Paleolithicum in West-Europa. Deze cultuur werd gedragen door de laatste Neanderthalers voordat ze van het toneel verdwenen. Het is tevens de overgang naar het Jong Paleolithicum, dat z'n aanvang kreeg in de traditie die nu bekend staat als het Châtelperronien.
De drager van die cultuur was de Cro Magnon-mens, anders gezegd; de moderne mens - Homo sapiens. De overgang vond ruwweg plaats tussen de 40.000 en 35.000 BP. Het Midden Paleolithicum wordt op de tijdschaal vastgepind tussen 230.000 - 35.000 BP.
Biface triangulair. Het Moustérien wordt geplaatst na de Saale ijstijd tussen 130.000
- 35.000 BP.
De cultuur kenmerkt zich door de Levalloistechniek, waarmee specifieke 'artefacten
op afslag' vervaardigd konden worden, zoals de Levallois-spits. Restkernen voor het maken van diverse werktuigtypen, waaronder vuistbijlen, spitsen, spitsschaven, boren enz, zijn de zgn. schildpadkernen. Deze techniek
vroeg veel vuursteen, omdat de restkernen meestal groter waren dan het uiteindelijke product. Die kernen werden verder niet meer gebruikt en als afval beschouwd. Een kenmerkend vuistbijltype uit het Moustérien en het MTA is de driehoekige vuistbijl, de biface triangulair, met alle zijden snijdend.
Levallois oud en jong. Het voorkomen van de Levalloistechniek en de driehoekige vuistbijl binnen het Moustérien, zou het makkelijk moeten maken om los gevonden artefacten die voldoen aan deze kenmerken, tot deze cultuur te kunnen gaan rekenen. Echter er schuilt een addertje onder het gras, nl het Midden Acheul van 180.000 jaar BP. Want ook binnen die cultuurfase komt nl de Levalloistechniek voor. En ook daarbinnen zijn driehoekige vuistbijlen aan te wijzen. Het Markkleebergien uit Duitsland is daar het schoolvoorbeeld van. De opgravers stelden in 1914 dat wanneer ze het Markkleebergien niet in situ hadden aangetroffen, waardoor de ouderdom vast stond, men het tot het Moustérien had gerekend van 140.000 jaar later. Bij het determineren van losse vondsten moet de archeoloog dus voorzichtig zijn.
'Valse kenmerken'. In Nederland, en dan mn. in Noord-Nederland, is wat die voorzichtigheid betreft bij het determineren van deze vondstcategorie, niet of nauwelijks sprake. Dat zou gezien de geologische opbouw van ons land, en dan weer mn. Noord-Nederland wel nodig zijn. Daar heeft de ene ijstijd na de andere zijn sporen nagelaten en zijn afval gedeponeerd. De Saale-ijstijd is zelfs de vormgever van Noord-Nederland geweest. Ruwweg tussen de opgestuwde wallen ervan, resterend in het Salland, in Oost-Nederland bij Oldenzaal en de Utrechtse Heuvelrug, langs het Hunzedal tot Texel, ligt het erdoor afgezette Fries/Drentse keileempakket. Op dat grondgebied zijn letterlijk miljarden vuurstenen te vinden. Daartussen zitten ook meegenomen artefacten uit het Markkleebergien uit Noordelijker en Oostelijker streken. En zoals geschetst, met 'valse' Moustérienkenmerken.
We zien nu al decennia lang dat onze beroepsarcheologen nagenoeg elke losse vondst met midden paleo-kenmerken uit dit gebied, tot het Moustérien rekent en de driehoekige vuistbijlen worden zondermeer bij de latere fase ervan ingedeeld, bij het MTA, zoals de vuistbijlen van o.a. Anderen, Mander en Hengelo en Lonneker. En zoals bekend mag worden verondersteld hebben deze artefacten altijd zware verweringen op het oppervlak, waaronder de bekende 'windlak' = hyaliet.
Markkleebergien. Binnen de APAN is er al vele malen op gewezen dat losse vondsten van dit type geen enkele zekerheid bieden voor indeling bij het Moustérien, en dat wanneer er hyaliet op het oppervlak aanwezig is, ze zo zondermeer tot het Markkleebergien of ouder gerekend moeten worden. Typologisch passen ze ook binnen de toolkitten van deze oudere culturen.
Onze beroepsarcheologen publiceren echter al jaren lang het ene artikel na het andere over deze categorie artefacten en vullen zo ons landschap, van na de Saale ijstijd, op met de aanwezigheid van de late Neanderthaler en overal waar maar een losse vondst is gedaan, suggereren ze kampementen of slachtplaatsen. Vele daarvan zouden uit het Moustérien de tradition Acheuléenne stammen. Uit het MTA, de laatste fase van het bestaan van de Neanderthaler. We mogen daarom toch verwachten dat deze publicaties bekend zouden zijn in het buitenland en dat onze Paleowetenschappers op internationale congressen over de laatste Neanderthaler in Europa ook wel hun zegje zouden willen doen. Niet dus, er was geen enkele Nederlandse archeoloog aanwezig op het belangrijke congres 'NEANDERTHALS AND MODERN HUMANS IN LATE PLEISTOCENE EURASIA' Calpe 2001 at Gibraltar. Zelfs professor Wil Roebroeks niet. Daarnaast missen we de Noord-Nederlandse vindplaatsen op de kaart in het artikel over het MTA van Marie Soressi uit 2004, zie hiernaast.
Dat is onbegrijpelijk want onze Nederlandse beroeps hebben vaak uitgesproken zienswijzen, bv over de los gevonden 'Mauernspitsen' enz...ze hebben vele kruisjes geplaats op de Nederlandse landkaart voor het MTA. Jammer, die buitenlanders hebben wat gemist.
Of toch niet? Zouden ze gewoon niet uitgenodigd zijn? Zouden hun publicaties en visies niet bekend zijn in het buitenland? Dat laatste, daar hopen we maar op.
MARIE SORESSI
VERSPREIDING VAN HET MTA IN WEST-EUROPA
Naar website van Marie Soressi: klik hier
De PDF van het artikel van Marie Soressi over het MTA met het kaartje zonder Nederland: klik hier Op haar site staat ook nog een serie andere interessante publicaties die in de meeste gevallen ook in PDF zijn te downloaden, waaronder haar proefschrift over het MTA van 345 pagina's. In lage en hoge resolutie - een aanrader.
Tekst en foto's (artefacten ook) Klaas Geertsma. Govert van Noort attendeerde me op de 'omissie' op het MTA-kaartje van Noordwest-Europa van Marie Soressi, waardoor dit artikel geschreven kon worden. Jan Blok was vervolgens 'de gids' binnen haar proefschrift. Zijn gegevens zorgden voor de tweede versie van het artikel met toegevoegde info over het Micoquien van Midden Europa. Ook dat ontbreekt officieel in Nederland. Dank aan beiden.
MARIE SORESSI - Een nieuwe naam binnen de archeologische wereld, maar eentje om te onthouden. Française van geboorte (1972), werd doctor in de prehistorie in 2002 te Bordeaux. Werkzaam in Frankrijk en Duitsland (Max PLanck Instituut). Doet veel onderzoek naar de overgangstijd van de latere Neanderthaler van het Moustérien de tradition Acheuléenne naar het Châtelperronien van de Homo sapiens. In onderstaande halen we enkele belangrijke zaken aan uit het in 2004 verschenen artikel van haar hand: "Die Steintechnologie des Spätmoustérien. Ihre Bedeutung für die Entstehungsgeschwindigkeit modernen Verhaltens und die Beziehung zwischen modernem Verhalten
und biologischer Modernität".
We doen dat omdat er volgens Nederlandse Paleo-beroeps ook in ons land vele vondsten aan deze cultuurfase zijn toe te wijzen, w.o. bv de vuistbijlen van Anderen, Mander, Hengelo enz.
We hadden verwacht dat dit bekend geweest zou zijn bij Marie Soressi en dat ze deze vondsten op de kaart in haar artikel van de verspreiding van deze cultuur zou hebben ingetekend. Op de kaart is Nederland echter een witte vlek en Noord-Nederland valt zelfs buiten het kader ervan. Dat is opmerkelijk te noemen, want juist in dit gebied worden de meeste MTA-artefacten geclaimd.
Deze verhandeling op APANARCHEO moet dan ook gezien worden als een oproep aan de Nederlandse Paleo-beroeps om Marie Soressi tot de orde te roepen, want op een dergelijke omissie mag ze wel worden aangesproken. Ze zal toch bv. de publicaties over het MTA van Lonneker en Hengelo van onze Paleo-beroeps gekend hebben. Of niet en is er wat anders aan de hand.....
De geografische verspreiding van het MTA, het Moustérien de tradition Acheuléenne, in West-Europa, zoals in 2002 bekend was bij Marie Soressi. Wat opvalt is dat het MTA in vier verschillende groepen opgedeeld is, o.a. naar de zuurstof isotoop en naar de vuistbijlvormen. (Kaart Marie Soressi).
A: Zuidwest-Franse MTA met 'bifaces cordiformes', hartvormige vuistbijlen. Deze cultuur loopt door tot net boven de Alpen, tot aan het begin van de Rijn. Het Duitse MTA bevat de zgn. Keilmesser.
B: Bretagne. 'Moustérien breton à bifaces'. Bretonse vuistbijlen.
C: Noord-Frankrijk. MTA met driehoekige platte vuistbijlen 'bifaces triangulaires plats' is ouder dan het Zuidwest-Franse MTA. Deze cultuur loopt door tot in Zuid-België.
D: MTA met 'bifaces bout-coupé' vuistbijlen met rechte onderkant. Een Engelse variant op het MTA, met speciale typen vuistbijlen.
DE LEVALLOIS-TECHNIEK
Het Moustérien van 40.000 - 35.000 BP wordt gekenmerkt door de Levallois-techniek. Op de foto een Levallois-kern met bijbehorende aflag. De kern werd voorgeprepareerd en vanaf een van de randen werd de afslag geslagen. Deze afslag kon in z'n geheel al klaar zijn voor gebruik, zoals bij vele Levallois-spitsen het geval is. De meeste afslagen echter werden nabewerkt tot schrabber, schaaf, spitsschaaf, boor of nog iets anders en in sommige gevallen tot vuistbijl. De zo verkregen vuistbijlen zijn dan ook meestal niet groot. Het Moustérien is de enige cultuur waarbinnen de echte alsnijdende gelijkbenige of gelijkzijdige platte driehoekvuistbijl voorkomt. Het wordt daarom ook wel beschouwd als een gidsartefact.
De Levallois-techniek werd 250.000 BP al toegepast. In de Markkleebergcultuur van 180.000 BP komt de Levalloistechniek ook voor. Dat ze ook binnen het latere Moustérien voorkomt zorgde voor verwarring tijdens de opgraving van Markkleeberg in 1924. Men werd geconfronteerd met de kwetsbaarheid van de determinatietabel van die tijd, nl dat Levallois alleen behoorde tot het Moustérien van een ijstijd later. De Duitse archeoloog Wiechers merkte daarom in 1914 op dat wanneer Markkleeberg een Moustériencultuur zou zijn, dat deze dan in Duitsland al in het eerste interglaciaal van de Saale ijstijd voorkwam, terwijl het in Frankrijk pas tijdens het begin van het Weichselien verschijnt. En dat wanneer culturen alleen naar de techniek chronologisch werden ingedeeld, dat deze methode dan waardeloos was.
Deze opmerking betekent dat daar waar er een gelijke techniek gehanteerd wordt, ook al zit er meer dan 100.000 jaar tussen, de oveenkomsten tussen de werktuigtypen zo groot is, dat wanneer van beide vindplaatsen artefacten doorelkaar gemengd zouden worden, ze niet meer naar ouderdom van elkaar te scheiden zouden zijn wanneer alleen op de techniek gelet zou worden. En dat laatste is nu precies het addertje onder het gras, waarmee onze beroepsarcheologen geen rekening houden bij het determineren van al die los gevonden artefacten uit het Hyalithicum of Drift-Markkleebergien. Men determineert ze tot het Moustérien en Moustérien de tradition Acheuléenne, alle van na de Saale ijstijd.
De windlak op deze artefacten wordt gemakshalve maar toegeschreven aan wind beladen met zand en of stof, hoewel men weet dat de glans op de artefacten een doorzichtig afgezet laagje is en wind-met-zand een zandstaalmachine is en er door dit proces alleen maar materiaal verwijnt en nooit wordt afgezet. De juiste benaming voor dit proces is 'abrasie'. Hyaliet als aanduiding voor dit laagje wordt stelselmatig afgewezen, aangezien hyaliet in Noord-Nederland alleen afgezet werd op stenen tijdens het afsmelten van het Saale-ijs zo'n 130.000 jaar geleden. Zou men deze visie erkennen, dan was er geen Moustérien de tradition Acheuléenne meer in Noord-Nederland. Dan was er helemaal niks meer. Aleen drie bulten 'valse' en een aantal kisten 'íncerto facto's'. Op de kaart van Marie Soressi lijkt die situatie afgebeeld.
NEDERLAND IS EEN WITTE VLEK OP DE VERSPREIDINSGSKAART, HOE KAN DAT ?
Met deze opstelling van een aantal Moustérien-artefacten wordt duidelijk dat het Moustérien en het Markkleebergien eenzelfde basisvisie hadden voor het vervaardigen van hun artefacten. Tussen beide culturen zit echter 125.000 jaar tijdsverschil. Het Markkleebergien is van 180.000 BP en het Moustérien valt in de periode 70.000 - 35.000 BP.
De publicatielinks binnen de lijst *) is van Govert van Noort, waarin hij alle bekende aan het MTA en Moustérien toegewezen, en andere los gevonden hyaliet-Midden Paleolithen van Noord-Nederland, vergelijkt met die uit de literatuur. Uit zijn onderzoek blijkt dat ze allemaal in te passen zijn binnen oudere culturen, w.o. het Markkleebergien. Op de tekening is een Levalloiskern van Mander (boven) vergeleken met een Levaloiskern uit Markkleeberg. De overeenkomst is duidelijk.
Boven-midden: bladvormige messen en spitsen uit verschillende landen en uit verschillende culturen die aan het Moustérien verwant zijn en uit het echte Moustérien, w.o. Het Szélétien uit Hongarije, het Atérien uit Marokko, het 'gewone' Moustérien uit Zuid-Duitsland en Frankrijk en uit die landen ook het MTA.
Midden-onder: werktuigen van het Moustérien uit Noord-Frankrijk van de vindplaats Commont.
Rechts: Aan de onderkant van de omslag van het boek over Markkleeberg is een rijtje artefacten van deze beroemde vindplaats afgebeeld. De typologie komt in meerdere gevallen sterk overeen met die van het Moustérien van Noordwest-Europa. Neanderthalers in Fryslân: in deze publicatie van het IJstijden Museum in Buitenpost wordt geclaimd dat de Neanderthaler in zijn laatse fase ook nog in Friesland aanwezig was. Dit zonder een enkele in situ en met vele hyaliet-artefacten die alle zijn in te passen binnen culturen van vóór het Eemien. De artefacten: de Moustérien-artfacten op de publicaties komen, op één na (Micoquebijltje Noord-Nederland- EXTERN 2), allemaal uit Noordwest-Frankrijk. Het zijn vuistbijltjes en spitsschaven (in het Markkleebergien 'Handspitzen' genoemd). De afmetingen van de Franse stukken variëren van 6,1 tot 7,7 cm. Het stuk uit Noord-Nederland is 9 cm.
*) Artikel van G. van Noort: Artefacten met hyalietglas, gevonden op het Drents Keileemplateau, moeten behoren tot de culturen van vóór de bodemverzuring in het Eemien. Een grensoverschreidend onderzoek.
In APAN/EXTERN 8, gaat Govert van Noort uitgebreid in op de overeenkomsten tussen de artefacten van beide culturen. Zijn hypothese dat hyalietvorming in Noord-Nederland direct na het afsmelten van het Saale-ijs plaatsvond houdt in dat de bekende artefacten waarop dit mineraal afgezet is ouder moeten zijn dan het afzettingsproces, m.a.w. ze stammen niet uit het Eemien en de daaropvolgende warmere perioden binnen de Weichsel-ijstijd, waarbinnen ze door onze Paleoberoeps wel geplaats zijn. In het artikel wordt duidelijk dat al deze los gevonden artefacten, door Marcel Niekus 'het Hyalithicum' genoemd, w.o. vuistbijlen, Levalloiskernen, rugmessen, spitsen, schaven enz, allemaal in te passen zijn in culturen van vóór 130.000 BP, waaronder het Markkleebergien. Binnen die laatse cultuur komt de Levalloistechniek voor en daarom zijn meerdere artefacten bijna dubbelgangers van artefacten uit het veel latere Moustérien, vooral van die uit het Moustérien de tradition Acheuléenne, het MTA.
HET ADDERTJE ONDER HET GRAS
CALPE-VERGELIJKINGGAAT UIT VAN DE VERSCHILLEN (Foto Calpe)
Deze vergelijking tussen een Homo sapiens en een Neanderthaler was als kenmerk gekozen voor de Calpe 2001 Conference in Gibraltar, die gehouden werd van 16 - 19 augustus 2001. Het motto van de conferentie was: NEANDERTHALS AND MODERN HUMANS IN LATE PLEISTOCENE EURASIA.
Wat opvalt is dat van beide schedels de onderkaak ontbreekt. Hierdoor lijkt het alsof de schedels niet veel in grootte van elkaar verschillen. In de vergelijking zijn de neusholtes van de schedels op gelijke hoogte gezet. Het gevolg hiervan is dat de schedel van de Homo sapiens hoger is, en dat dat vnl. komt door het voorhoofd. Op dat verschil met 'ons' en de Neanderthaler wordt in bijna alle boeken gewezen. Dit zou ons verheffen boven die 'platkoppen'. In deze vergelijking is dat optimaal uitgebeeld. Wanneer de schedels in deze opstelling aan de achterkant bekeken zouden worden, dan zou daar dezelfde verspringing zichtbaar zijn, maar dan aan de onderkant van de achterhoofden. Wat er voor beeld ontstaat wanneer de kaken worden toegevoegd, en wanneer er bij een vergelijking uitgegaan wordt van de achterkant van de nek en de achterkant van de schedels, maar dan zonder verspringing, is te zien in de vergelijking hieronder.
JAN WILLEM VAN DER DRIFT VERGELIJKINGGAAT UIT VAN DE OVEREENKOMSTEN (sculptuur J.W.van der Drift)
Jan Willem van der Drift gaat in zijn vergelijking uit van de overeenkomsten tussen de Neanderthaler (La Ferrassie) en de moderne mens, hier een Cro Magnonmens. Die overeenkomsten zijn te vinden in de achterkant en bovenkant van de shedels. Er is te zien dat de schedels tot aan het voorhoofd practisch gelijk aan elkaar zijn. Het verschil zit hem tussen de aangezichten van de beide menstypen. Er is geen hoogteverschil. Van der Drift is diergeneeskundige en heeft veel kijk op de anatomie van het zoogdier, w.o. de mens.
Jan Willen van Drift zegt over het mogelijke waarom daarvan het volgende:
Op de foto’s is te zien dat de hersens van de Neanderthaler zeker niet kleiner waren en dat zijn schedel helemaal niet lager was. Het lijkt wel alsof zijn voorhoofd lager was doordat zijn ogen wat hoger zaten, maar dat is gewoon gezichtsbedrog. Die ogen zaten zo hoog doordat zijn hele gezicht groter was; Roodkapje zou direct vragen: “Waarom heeft u zo’n grote neus?. Ach Roodkapje, dat is om beter te kunnen ademen en die grote kaken zijn om beter te kunnen eten". Neanderthalers hadden meer lucht en meer voedsel nodig omdat ze een hogere stofwisseling hadden. Het belangrijkste voordeel van die hoge verbranding was dat ze in het Europese klimaat konden overleven zonder tenten of hutten te gebruiken. De precieze gevolgen van de stofwisseling voor de lichaamsbouw (kiezen, keel, wenkbrauwboog, wervelkolom) en de levenswijze (jacht, mobiliteit en grafgebruiken) en wat dit te maken had met het mitochondriaal DNA, beschreef ik in APAN/EXTERN 10. Het belangrijkste nadeel was uiteraard hun voedselbehoefte. Die werd de Neanderthalers uiteindelijk fataal. Misschien was de hoge stofwisseling niet de énige oorzaak van het verdwijnen van de Neanderthaler, maar het is wel de enige oorzaak waar we bewijzen voor hebben.
Op APANARCHEO gaan we over het verdwijnen van de Neanderthaler t.z.t. een speciale verhandeling publiceren. Alle meningen worden dan op een rijtje zetten.
TWEE VERGELIJKINGEN -TWEE GEVOLGTREKKINGEN - CALPE -x- J.W. van der DRIFT
1: 'biface cordiforme', hartvormige vuistbijl - 10 cm.
2: 'biface bout-coupé' vuistbijl met rechte onderkant - 12 cm.
3: 'biface triangulaire plats' driehoekige platte vuistbijl - 15 cm.
Op de kaart is Nederland maar gedeeltelijk te zien. Dit zal ingegeven zijn omdat er uit ons land geen MTA bekend was bij Marie Soressi. Noord-Nederland ligt zelfs geheel buiten het kader van de kaart. Voor de Nederlandse Paleo-beroeps moet dit wel een beetje wrang overkomen, want net in dit landdeel worden de meeste MTA-vuistbijlen geclaimd. Hoe kan het dat de publicaties daarover niet bekend zijn geweest bij Marie Soressi? Gelet op de literatuurlijst bij haar artikel heeft ze zich wel degelijk internationaal georiënteerd, we komen er zelfs een verwijzing in tegen naar Waterbolk i.v.m. de 14C-methode. Kan het daarom liggen aan de werkmethode van onze Paleoberoeps en verspreiden die hun publicaties alleen in Nederland, met de gedachte dat ze dan niet op de vingers worden gekeken? Een in situ van het MTA kunnen ze niet aanwijzen, die is dan ook niet in hun publicaties te vinden. Dus waren die publicaties wel bekend geweest bij Soressi dan had ze er nog niks mee gekund. (tekening bijltjes uit Soressi).
GEEN MTA-EILANDJES IN NOORD-NEDERLAND OP HET DRENTS/FRIESE KEILEEMPLATEAU EN BIJ MANDER !
Kaart naar Marie Soressi. In Centraal-Europa komt alleen het Micoquien voor. Het heeft zijn verspreiding in Noord-Duitsland en volgens Marie Soressie vermoedelijk ook in ons land, hoewel ze er op haar kaartje geen vindplaasten van heeft ingevuld. De beste kandidaten tot nu zouden de Smildiensites van Vermaning moeten zijn. Het Smildien van Vermaning werd door Van der Waals en Waterbolk tot die cultuurfase gerekend en wel tot de Slazgitter-Lebenstedtgroep. Beide wetenschappers stelden dat die groep de enige midden paleolithische cultuur was van het Noordwest-Duitse Laagland en dat direct naastliggend Hoogersmilde niets anders was dan de westelijke exponent ervan. Prof. Bosinski deelde die mening (zie EXTERN 12 blz. 15).
Een specifiek werktuig uit het Micoquien is de Keilmesser of Prodnik, een type rugmes. Ze kunnen vrij klein zijn, maar ook dan zitten er op de kant tegenover de snijkant altijd platte vlakken. Zie pagina 252 in het proefschrift (lage resolutie) van Marie Soressie. Haar datering van het Micoquien is: 63.000 tot 43.000 BP, dus deels gelijktijdig met het Moustérien.
Prof. Bosinski verdeelt het Micoquien in: M.Bockstein; M.Klausennische; M.Schambach en het M.Rörshain. In Extern 10 is door G.J. van Noort een M.Schambach van Texel gepubliceerd. Het Micoquien in Frankrijk is veel ouder, zelfs van pré Saale. Over dit punt onstond een aanvaring tussen prof. Waterbolk en prof. Bordes op het Unesco-congres van 1971 te Parijs, waarvan het Smildien mogelijk de dupe werd. Zie EXTERN 7.
Was deze superjager, de late Neander-thaler, bij ons aanwezig in Noord-Nederland als MTA, of als Micoque- vertegenwoordiger? Indien van het MTA, dan moet zijn aanwezigheid beschouwd worden als totaal geïsoleerd van de zuidelijke hoofdgroep. Hoe hij hier dan terecht is gekomen is een volstrekt raadsel. Waar zijn in situ kampementen en slachtplaatsen liggen trouwens ook. Indien als Micoque, dan heeft hij gruwelijke pech gehad, want zijn bestaan is dan als zodanig door de Nederlandse Paleo-beroeps als een vervalsing bestempeld, ondanks meerdere bekende in situ-complexen en vele positieve beoordelingen van het vondstmateriaal door buitenlandse deskundigen.
FRANSE INDELING VAN DE STEENTIJD
Op 'apanarcheo' is dit de eertse keer dat bezoekers gevraagd wordt om te reageren op een artikel. Het gaat om het volgende: Vindt u dat onze Paleo-beroeps op basis van alleen maar losse vondsten, die alle bedekt zijn met windlak=hyaliet, afdoende hebben aangetoond dat de Neanderthalers van het Jong Acheul, het Moustérien en het MTA actief waren in Noord-Nederland gedurende het Eemien en het vroege Weichselien, tussen 130.000 - 35.000 BP, en dat ze hun publicaties daarover voldoende internationaal verspreid hebben? En denkt u dat ze bij het determineren van de vondsten rekening hebben gehouden met de overeenkomsten tussen het jonge MTA en het veel oudere Markkleebergien? REAGEER
Privacy wordt gewaarborgd.
De reacties worden toegevoegd in onderstaand venster. Onzin en krompraat wordt daarin niet getoond.
REAGEER OP BOVENSTAANDE VERHANDELING OVER DE MTA-WITTE-VLEK-NEDERLAND OP DE KAART VAN SORESSI
Graag wil ik hierbij kort reageren op het artikel over het onderzoek van Marie Soressi. Het MTA heeft een grotere verspreiding dan is aangegeven door Soressi op haar verspreidingskaart. We kennen niet alleen MTA-vuistbijlen uit Noord-Frankrijk en Zuid-Belgie maar ook uit het middennederlandse rivierengebied en verder noordelijk. Enkele fraaie voorbeelden zijn afgebeeld in Archeologie deel 13 (artikel van Dijkstra en Stolzenbach). Een melding van een MTA-vuistbijl vinden we ook in een van de bijdragen van Anton Verhagen op het Steentijdforum. Duitse exemplaren zijn gepubliceerd in Die Kunde (Veil & Breest). Een recente vondst die in het MTA gedateerd moet worden is de (sub)driehoekige vuistbijl van het Asser-kampement waarvan de basis deels snijdend is gemaakt. Daarnaast heeft die vindplaats ook andere MTA-vuistbijlen opgeleverd. De kaart die Marie Soressi heeft gepubliceerd is dus niet volledig. Dan kom ik toe aan uw vragen:
1) Vindt u dat onze Paleo-beroeps op basis van alleen maar losse vondsten, die alle bedekt zijn met windlak=hyaliet, afdoende hebben aangetoond dat de Neanderthalers van het Jong Acheul, het Moustérien en het MTA actief waren in Noord-Nederland gedurende het Eemien en het vroege Weichselien, tussen 130.000 - 35.000 BP, en dat ze hun publicaties daarover voldoende internationaal verspreid hebben?
Antwoord: Ten eerste zijn er meerdere locaties in Noord-Nederland waar meer dan 1 vondst is gedaan. Het gaat onder andere om Mander, Zweeloo, Basse, Emmen en Zeijen maar ook om het Asser-kampement. Op laatstgenoemde locatie zijn nu 35 artefacten opgeraapt waaronder een handvol vuistbijlen. Op basis van de vuursteen, mate van vewering, samenstelling van het artefactassemblage, ruimtelijke verspreiding en typo- en technologische kenmerken hoort het materiaal bij elkaar. Internationale publicaties over de vondsten zijn in voorbereiding.
2) En denkt u dat ze bij het determineren van de vondsten rekening hebben gehouden met de overeenkomsten tussen het jonge MTA en het veel oudere Markkleebergien?
Antwoord: Overeenkomsten tussen beide perioden zijn irrelevant. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de vondsten uit Noord-Nederland zijn aangevoerd met het landijs. Zo ontbreken sporen van gletsjertransport op de bewerkte vlakken van MP-artefacten terwijl dergelijke sporen (schramkrassen, verbrijzelingen e.d.) wel aanwezig zijn op de onbewerkte vlakken. Ook de landschappelijke ligging, het voorkomen van grotere complexen en typologische argumenten (driehoekige vuistbijlen, bladspitsen e.d.) pleiten tegen een pre-Saale datering. Bladspitsen, om maar even een voorbeeld te noemen, kennen we niet uit Markkleeberg-context.
Ik ga er van uit dat u mijn bijdrage zult plaatsen aangezien het niet gaat om "onzin en krompraat"
Met vriendelijke groet,
Marcel Niekus
Opmerking APAN: De volgende tekst staat te lezen op de website van het Museum Schloss Gottorf in Schleswig Holstein in Duitsland.
Das Klima war vor 120 000 Jahren erheblich wärmer als heute. In den dichten Hainbuchen-Mischwäldern lebten Waldelefant, Rothirsch und Ur. Im Verlauf der letzten Eiszeit schoben sich mächtige Eisschichten von Osten her über weite Teile der jütischen Halbinsel und verformten die Landschaft. Fast alle Spuren der Anwesenheit von Menschen wurden ausgelöscht.
Vertaald:
het klimaat was voor 120.000 geleden een behoorlijk stuk warmer dan nu. In de dicht bossen van Hainbuchen leefden bosolifant, roodhert en oerrund. In het verloop van de laatste ijstijd (Weichselien) schoven enorme ijslagen van het oosten over grote delen van het Jutsiche Halfeiland en vervormden het landschap. Bijna alle aanwezige menselijke sporen werden vernietigd. Zou dat een ijstijd eerder (Saalien) ook niet het geval geweest zijn? Dat ijs schoof door richting ons land en bedekte uiteindelijk de noordeijke helft. Tijdens het afsmelten ervan kwam alle meegevoerde steenmateriaal vrij te liggen op de afgezette keileem, hieronder vele artefacten van de oudere culturen zoals het Heidelbegien en Markkleebergien. Binnen die laatste cultuur werd de levalloistechniek toegepast en er komen driehoekige vuistbijlen in.voor die sterke overeenkomst vertonem met die uit het veel latere Moustérien. Het zijn artefacten van deze cultuur die bij Assen-Noord (Balloo), Mander enz. terug worden gevonden. Deze vondsten vertegenwoordigen geen locale oerbewoning van Neanderthalers.
Info ontleend aan: http://www.schloss-gottorf.de/alm/steinzeit1.htm
K.G.
Links naar alle artikelen en bijdragen op ApanArcheo, inclusief PDF-artikelen.